Mevrouw X exploiteert met vergunning een seksinrichting in de gemeente Rotterdam. De massagesalon bestaat uit een entree met een bar op de eerste etage, twee werkkamers op de tweede etage en drie werkkamers op de derde etage. In het handelsregister wordt X per 1 oktober 2003 uitgeschreven als onderneemster. In de jaarrekening over 2003 staat vermeld dat de onderneming per 30 september 2003 is overgedragen. In geschil is de lb/pvv-naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2003. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het beroep van X is voor het overige ongegrond. X stelt in hoger beroep dat de overdracht van de onderneming heeft plaatsgevonden op 1 juli 2003.
Hof 's-Gravenhage (MK III, 4 april 2012, BK-10/00393) oordeelt dat niet aannemelijk is dat de overdracht heeft plaatsgevonden vóór 1 oktober 2003. X heeft steeds loonaangifte over de tijdvakken tot en met september 2003 gedaan en ook na 1 juli 2003 staat de vergunning nog steeds op haar naam. De in de salon werkzame masseuses zijn bij haar in dienstbetrekking en X heeft op diverse essentiële punten niet voldaan aan haar administratieplicht. Het aangegeven loon is slechts een fractie van het door de inspecteur geschatte loon. De naheffing is eerder te laag dan te hoog. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).