De Hoge Raad oordeelt dat het hof met betrekking tot de kwade trouw kennelijk en terecht het oog heeft gehad op de retournering van de oningevulde aangiftebiljetten onder de vermelding dat de heer X niet in Nederland woont en geen inkomen in Nederland geniet.

 

De heer X (belanghebbende) is DGA van C Ltd, die statutair is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en actief is in Nederland als uitlener van Engelse bouwvakkers. X heeft de Nederlandse nationaliteit, doch staat sinds 1982 hier niet meer ingeschreven. X verblijft wel zeer regelmatig alhier in een appartement van zijn ex-echtgenote. In geschil is de aan X opgelegde IB-navorderingsaanslag over 2000, alsmede de aanslagen over 2001 en 2002. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X terecht is aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en dat de schattingen van de inspecteur terecht zijn gebaseerd op de grote contante opnamen van X uit C Ltd. Hof Arnhem bevestigt dat X voor 2000 kwade trouw kan worden verweten omdat hij de inspecteur opzettelijk informatie heeft onthouden omtrent zijn in Nederland belastbare inkomen. X wist dat C Ltd haar werkzaamheden voornamelijk in Nederland uitoefende, dat hij daaraan leiding gaf en dat hij grote bedragen aan C Ltd had onttrokken, bedragen die ook in zijn visie als verkapte dividenduitkeringen moeten worden aangemerkt. Op grond van het Verdrag met Spanje mag Nederland maximaal 15% van dat dividend in de heffing betrekken. X en de Staatssecretaris van Financiën gaan in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het hof met betrekking tot de kwade trouw kennelijk en terecht het oog heeft gehad op de retournering van de oningevulde aangiftebiljetten onder de vermelding dat X niet in Nederland woont en geen inkomen in Nederland geniet. Ook het oordeel dat X geen pleitbaar standpunt had en de gevolgtrekking dat X zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting van hem zou worden geheven, zijn terecht. De omstandigheid dat X volgens het hof door de Spaanse wetgeving tevens inwoner van Spanje was en, door het ter beschikking hebben van een duurzaam tehuis in Spanje, voor de toepassing van het Verdrag als inwoner van Spanje had te gelden, leidt er weliswaar toe dat X in Nederland belastbare inkomensbestanddelen door dat Verdrag worden beperkt, maar houdt niet in dat zoals het hof heeft geoordeeld X ‘voor dit geding' geacht kan worden inwoner van Spanje te zijn. Aan X zijn dus terecht aangiftebiljetten bestemd voor binnenlandse belastingplichtigen uitgereikt. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 WRO). De Staatssecretaris stelt vergeefs dat het oordeel van het hof inzake de onderworpenheid aan de Spaanse belastingheffing anders had kunnen uitvallen als de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte zou zijn omgekeerd. Het hof heeft namelijk aannemelijk geacht dat X in Spanje als inwoner daadwerkelijk in de belastingheffing is betrokken. X heeft dus voldaan aan de al op hem rustende bewijslast. Het beroep van de Staatssecretaris is ook ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2

Wet inkomstenbelasting 2001 1

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 december

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen