De heer A woont in Nederland en maakt vanaf 1996 gebruik van de diensten van een trustkantoor. A geeft aan dit kantoor te kennen belangstelling te hebben voor bv's met vervangingsreserves. Hiertoe richt A vervolgens via dit kantoor in Luxemburg X sa (belanghebbende) op. X sa wordt in 2004 ontbonden en vereffend. A gaat in 2007 failliet. Uit strafrechtelijk onderzoek blijkt volgens de inspecteur dat A de uiteindelijke gerechtigde was van X sa en dat deze zich toelegde op de verwerving van kasgeld-bv's. X sa onttrok hieraan de liquide middelen en omzeilde de fiscale claims. De route waarlangs X sa is geliquideerd, duidt er volgens de inspecteur op dat er toen aanzienlijke reserves waren. In geschil is de in 2008 aan X sa opgelegde VPB-navorderingsaanslag over 1996 naar een belastbaar bedrag van f 20.000.000 (€ 907.5604), alsmede de vergrijpboete van f 550.927 (€ 250.000). Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. X sa gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat X sa betrokken is geweest bij een optiecontract en een aandelentransactie en dat de inspecteur de voordelen hieruit op redelijke wijze heeft geschat. Deze voordelen zijn (in ieder geval) als dividend aan X sa ten goede gekomen. De deelnemingsvrijstelling is hierop niet van toepassing, aangezien de betrokken kasgeld-bv's de functie van voorraad hadden. Gelet op de wijze waarop één en ander bewust buiten het zicht van de fiscus werd gehouden, is de boete passend en geboden, ook indien in aanmerking wordt genomen dat de aanslag met omkering van de bewijslast is komen vast te staan. Het beroep van X sa is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 februari