Erflater, de heer A, en zijn partner, de heer X (belanghebbende), beschikken via een Stiftung over een verzwegen Zwitserse bankrekening. A overlijdt in 2001 en X is zijn enig erfgenaam. In 2014 informeert X de inspecteur vrijwillig over het bestaan van de rekening met een saldo van € 365.000. In geschil is de navorderingsaanslag successierecht over 2001. X verzet zich tegen de per 1 januari 2012 ingevoerde onbeperkte SW-navorderingstermijn (art. 66 lid 3 SW 1956). Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof ’s-Hertogenbosch acht aannemelijk dat het vermogen ten gevolge van belastingfraude niet in de aangifte successierecht is opgenomen. Bovendien is X pas ruim dertien jaar na het overlijden ingekeerd. In dat geval is het gevolg dat X geen beroep op het Unierecht toekomt. Verder acht het hof van belang dat met de invoering van de onbeperkte navorderingsmogelijkheid van artikel 66, lid 3, SW niet de mogelijkheid van navordering herleeft die op 1 januari 2012 al was verlopen (vgl. HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:356). In casu is sprake van een alleszins aanvaardbare navorderingstermijn van iets meer dan 15 jaar. X stelt vergeefs dat de onbeperkte navorderingsbevoegdheid in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Er is namelijk een redelijke en proportionele verhouding tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Het beroep van X is ongegrond. X claimt ook vergeefs een werkelijke proceskostenvergoeding voor het – achteraf gezien – onnodig bijwonen van zijn gemachtigde van de zitting. De gemachtigde voelde zich gedrongen die alsnog bij te wonen, omdat de inspecteur diezelfde dag nog een andere zaak bij het hof had en daardoor toch naar de zitting ging.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 13 juli