De Belastingdienst legt aan de heer A en mevrouw B een groot aantal navorderingsaanslagen vermogensbelasting en IB/PVV op met verhogingen respectievelijk boeten. Dit omdat belanghebbenden door de Belastingdienst zijn geïdentificeerd als houders van een buitenlandse bankrekening.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de Belastingdienst terecht omkering van de bewijslast heeft toegepast omdat de heer A heeft geweigerd informatie te geven over hun buitenlandse bankrekening. A heeft vervolgens niet overtuigend aangetoond dat de uitspraken op bezwaar van de inspecteur onjuist zijn. De enkele stelling dat A de bank schriftelijk heeft benaderd teneinde bevestigd te krijgen dat zij nooit rekeninghouder zijn geweest en dat een reactie is uitgebleven, is onvoldoende. De navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 en vermogensbelasting 1997 omdat de inspecteur door een jaar te wachten met het opleggen van de aanslagen onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De enige navorderingsaanslag van mevrouw B, de navorderingsaanslag IB/PVV 2007, is terecht opgelegd. Terecht heeft de inspecteur met toepassing van art. 2.17 lid 4 (tekst tot 2005) respectievelijk lid 3 (tekst 2005 t/m 2007) de helft van het niet opgegeven vermogen aan B toegerekend. De boetes zijn eveneens terecht maar worden wel verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep tegen een aantal navorderingsaanslagen is niet-ontvankelijk omdat de inspecteur al voor de zitting heeft aangegeven deze aanslagen te zullen vernietigen en dit inmiddels is gebeurd.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 25-3
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 14 februari