De Hoge Raad oordeelt dat als de driejaarstermijn van art. 11 lid 3 AWR is verstreken, dan kan naar aanleiding van een voor het juist afgebakende object gegeven nieuwe waardebeschikking de te weinig geheven belasting worden nagevorderd op de voet van art. 18a lid 3 AWR.

Maatschap X is op 1 januari 2003 eigenaar/gebruiker van een kantoorpand in aanbouw. Aanvankelijk neemt de gemeente in dat kader op 11 december 2005 27 aparte woz-beschikkingen en worden door middel van één gecombineerde aanslag 27 OZB-aanslagen voor zowel de eigenaar als de gebruiker opgelegd. In de bezwaarfase erkent de gemeente dat de objectafbakening onjuist is en dat voor het pand in aanbouw ten onrechte één object per bouwlaag is onderscheiden. Op 30 juni 2006 doet de gemeente uitspraak op bezwaar en op 3 juli 2006 worden alle aanslagen verminderd tot nihil. Op 23 juli 2006 wordt één nieuwe woz-beschikking vastgesteld. In geschil is of de gemeente op 28 juli 2006 twee OZB-navorderingsaanslagen aan X als eigenaar/gebruiker kan opleggen. Rechtbank Amsterdam stelt de gemeente in het gelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar de fout in de objectafbakening door middel van navordering op de voet van art. 18a AWR kan herstellen. De nieuwe woz-beschikking en de aanslagen zijn binnen een redelijke termijn van acht weken na de onherroepelijke "vernietiging" vastgesteld. Hoewel dit niet expliciet uit de wettekst blijkt, is art. 18a AWR ook bij correctie van een onjuiste objectafbakening (art. 25 Wet WOZ) van toepassing. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat als de driejaarstermijn van art. 11 lid 3 AWR is verstreken, dan kan naar aanleiding van een voor het juist afgebakende object gegeven nieuwe waardebeschikking de te weinig geheven belasting worden nagevorderd op de voet van art. 18a lid 3 AWR. De beschikkingen van 11 december 2005 zijn overigens beschikkingen als bedoeld in art. 25 Wet WOZ. Ze zijn namelijk genomen omdat door de bouw van het pand een wijziging was opgetreden als bedoeld in art. 19-2-b Wet WOZ. De vervangende waardebeschikking berust daarom eveneens op art. 25 Wet WOZ. Voor de toepassing van art. 18a AWR is het echter van geen belang of beschikkingen die berusten op art. 22 Wet WOZ dan wel beschikkingen die berusten op art. 25 Wet WOZ zijn vervangen. Op beide situaties is van toepassing hetgeen is overwogen in onderdeel 3.7.2 van het Schiphol-arrest (HR 9 mei 2003, nr. 35987, BNB 2003/270). De vermindering tot nihil is voorts door het hof terecht op één lijn gesteld met verplichte vernietiging van de oude aanslagen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 januari

24

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen