X verzorgt in 2013 zijn moeder en krijgt hiertoe een vergoeding van € 85.264 uit haar persoonsgebonden budget (PGB). In geschil is of de inspecteur deze vergoeding terecht tot het resultaat uit overige werkzaamheden van X rekent. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de bijtelling terecht gebaseerd op meerdere renseignementen van het zorgkantoor. X betwist het gedingstuk waaruit volgens de inspecteur blijkt dat in totaal € 85.264 aan PGB aan belanghebbende zou zijn uitgekeerd. Volgens X is in 2013 niet alleen door hemzelf zorg verleend aan zijn moeder, maar ook door anderen waarvoor ook meerdere formuleren destijds zijn ingevuld. Het bewijs voor deze stellingen verwacht X in het dossier van de voormalig bewindvoerder aan te treffen. X stelt dat er een civiele procedure loopt tegen de bewindvoerder van zijn moeder en dat hij pas in juli 2021 over stukken kan beschikken waaruit blijkt dat hij niet enige zorgverlener was.
Hof Amsterdam oordeelt dat dit bewijsaanbod in strijd is met de goede procesorde. Zo zijn er geen stukken waaruit blijkt dat er een zaak tegen de bewindvoerder loopt en is X ook niet verschenen bij de hoorzitting in de bezwaarfase en bij de rechtbank in eerste aanleg. Daar komt bij dat geen verklaring is gegeven waarom X in juli 2021 verwacht wel over de stukken te kunnen beschikken. De bijtelling wordt gehandhaafd. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Huwelijksvermogensrecht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 10 juni