De heer X werkt in 2003 bij de afdeling zoekgeraakte bagage van een luchtvaartmaatschappij. De veiligheidsdienst van deze maatschappij stuurt in januari 2004 een print van het e-mailverkeer tussen X en een Surinaamse bank naar de Belastingdienst/FIOD-ECD. Uit vervolgonderzoek blijkt dat X over diverse buitenlandse bankrekeningen met grote saldi beschikt. Bij een huiszoeking in maart 2004 worden door de politie veel contant geld en waardevolle spullen zoals laptops in beslag genomen. X is inmiddels strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer witwassen en het bezit van gestolen spullen. In geschil is de ib/pvv-navorderingsaanslag over 2003 en de tot 40% gematigde vergrijpboete ad € 22.409. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK IV, 19 april 2012, 09/00810) komt tot de conclusie dat er geen reden bestaat om de navorderingsaanslag op een lager bedrag vast te stellen. Verder oordeelt het hof dat de feiten waarvoor X strafrechtelijk is vervolgd, naar hun juridische aard wezenlijk verschillen van het feit waarvoor de boete is opgelegd. Het maakt niet uit dat witwassen (mede) ziet op gelden die afkomstig zijn van belastingfraude. De boete hoeft dus niet te vervallen en hoeft ook niet (meer) gematigd te worden, ondanks dat er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. X stelt vergeefs dat hij een pleitbaar standpunt had voor het niet doen van aangifte over 2003. Het hoger beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).