Holding Calling Card International bv (hierna: HCCI) vormt tot 20 juli 2005 een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met dochtermaatschappij Calling Card International bv (hierna: CCI). Op 17 januari 2006 wordt CCI failliet verklaard. Op 12 augustus 2006 vermindert de Belastingdienst een aanslag VPB 2001 van HCCI met € 467.140. De ontvanger besluit deze teruggave voor een bedrag van € 242.309 te verrekenen met een belastingschuld van CCI ter zake van een naheffingsaanslag loonheffing 2003 ter grootte van € 253.531. In een latere hoger beroepsprocedure bij de belastingrechter komen partijen overeen dat deze naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot € 72.810. HCCI besluit daarop de ontvanger te dagvaarden en vordert dat de ontvanger zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat HCCI, door de verrekening gevolgd door de vermindering van de naheffingsaanslag, onverschuldigd aan de ontvanger heeft betaald.
De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat HCCI terecht een vordering wegens onverschuldigde betaling heeft ingesteld tegen de ontvanger. In het onderhavige geval is er geen sprake van een aanslag die bij latere beschikking is verminderd in de zin van art. 54 IW 1990. Er is sprake van een beroep tegen de aanslag, zodat tijdens de behandeling daarvan de juiste hoogte van die aanslag nog niet zeker was. Door het compromis in hoger beroep bij de belastingrechter is het bedrag van de naheffing CCI op een lager bedrag vastgesteld dan waarvoor die aanslag door de ontvanger in verrekening is gebracht met de teruggaaf HCCI. Het verschil is dus ten onrechte door de ontvanger verrekend, hetgeen betekent dat de vordering die HCCI toekomt uit de teruggaaf HCCI, niet volledig door de ontvanger is voldaan. Het gelijk is aan HCCI.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering
Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)
Editie: 24 februari