De Nationale ombudsman oordeelt dat de staatssecretaris zijn besluit om de hardheidsclausule niet (alsnog) toe te passen toereikend heeft gemotiveerd. 

Belanghebbende, X, besluit de lijfrenteverzekering van zijn overleden echtgenoot af te kopen. Zij verzoekt de Belastingdienst om (alsnog) rekening te houden met eerder niet afgetrokken lijfrentepremies. De Belastingdienst stelt dat X voor de jaren 1999 t/m 2011 wél, maar voor de jaren 1997 en 1998 niet het bewijs heeft geleverd dat is verzuimd aftrek te claimen. De staatssecretaris is van mening dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat (ook) de in deze jaren betaalde premies niet zijn afgetrokken. De staatssecretaris wijst het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule af omdat X ‘in het geheel geen informatie' heeft gegeven over 1997 en 1998. De staatssecretaris overweegt hierbij dat aannemelijk maken meer moet zijn dan enkel een veronderstelling. X vindt dit oordeel niet redelijk, omdat het bewijs voor de overige jaren wel is geleverd. X vindt het (daarom) voor de hand liggen dat ook in de twee daaraan voorafgaande jaren geen aftrek heeft plaatsgevonden.

De Nationale ombudsman oordeelt dat de staatssecretaris zijn besluit om de hardheidsclausule niet (alsnog) toe te passen toereikend heeft gemotiveerd. Daarbij acht de ombudsman het, met de staatssecretaris, niet ondenkbaar dat in de eerste jaren van de polis, toen de premie het hoogst was, wel aftrek is geclaimd. De klacht van X is ongegrond.

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 63

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Nationale ombudsman

Editie: 12 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen