De inspecteur legt aan belanghebbende, X, met dagtekening 30 september 2014 een informatiebeschikking op. Tijdens een gesprek van 16 juni 2015 tussen de boekhouder van X, de bedrijfsleider en de inspecteur komt de informatiebeschikking ter sprake. Daarin merkt de inspecteur op dat de informatiebeschikking inmiddels onherroepelijk vaststaat. Op 10 juli 2015 stuurt de inspecteur een e-mail aan de boekhouder met in de bijlage de informatiebeschikking. In een gesprek van 16 juli 2015 merkt de boekhouder op dat hij de informatiebeschikking destijds nooit heeft ontvangen. Per brief van 9 oktober 2015 maakt de advocaat van X bezwaar tegen de informatiebeschikking. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar.
Hof Den Haag oordeelt anders dan de rechtbank dat het bezwaar van X tegen de informatiebeschikking ontvankelijk is. De bezwaartermijn is pas gaan lopen na de ontvangst op 10 juli 2015 per e-mail van de informatiebeschikking door de boekhouder. Omdat de inspecteur heeft meegedeeld dat bezwaar niet meer mogelijk is, kan X niet worden verweten dat hij na de ontvangst van de informatiebeschikking niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Dat hij werd bijgestaan door een boekhouder, doet daaraan niet af, omdat deze boekhouder niet optrad als rechtskundige en niet op de hoogte hoefde te zijn van de mededeling van de inspecteur dat bezwaar niet meer mogelijk was. Het hof verklaart het later door de advocaat ingediende bezwaar alsnog met toepassing van art. 6:11 Awb ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:11