Rechtbank Gelderland oordeelt dat zowel in de hoofdzaken als in de uitspraak op het verzoek om immateriële schadevergoeding de redelijke termijn is overschreden.

Belanghebbende, X, heeft beroep ingesteld inzake (navorderings)aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en een naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank doet in juli 2014 uitspraak in de hoofdzaken. In geschil is nog of X recht heeft op immateriële schadevergoeding.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat zowel in de hoofdzaken als in de uitspraak op het verzoek om immateriële schadevergoeding de redelijke termijn is overschreden. De overschrijding is 6,5 respectievelijk 7,5 maanden. Deze overschrijdingen dienen bij elkaar opgeteld te worden (overschrijding van 14 maanden), hetgeen neerkomt op een schadevergoeding van € 1500. Wat betreft de toerekening overweegt de rechtbank dat de overschrijding in de bezwaarfase van 2,5 maanden leidt tot € 500 voor de Belastingdienst; de overschrijding in beroepsfase van 11,5 maanden leidt tot € 1.000 voor de Staat. De rechtbank wijkt af van berekeningsmethode met breuken in het overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, V-N 2016/13.4 en A. Kan, Overzichtsarrest immateriële schadevergoeding, TaxVisions editie 26 februari 2016), omdat de Staat anders meer dan € 1.000 zou moeten betalen terwijl de aan de Staat toerekenbare overschrijding minder dan 12 maanden bedraagt. De rechtbank gaat ervan uit dat de Hoge Raad dat onlogische gevolg niet heeft bedoeld. De Staat wordt in de helft van de proceskosten veroordeeld; de Belastingdienst in de andere helft.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:88

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 4 maart

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen