In 1995 kopen belanghebbende (X) en zijn broer (Z) ieder voor ruim € 1,3 mln de aandelen G bv. Het nominale aandelenkapitaal van G bv bedraagt € 15,2 mln. Medio 1996 betaalt G bv ruim € 4,5 mln aan aandelenkapitaal terug aan X en ook aan Z. G bv blijft het bedrag van de terugbetaling schuldig. In 1999 brengt belanghebbende zijn aandelen G bv in H bv in tegen uitreiking van aandelen H bv. Tevens brengt hij zijn vordering op G bv in H bv in. In 2004 vindt een teruggaaf van op aandelen gestort kapitaal door H bv aan belanghebbende plaats van € 565.557. Belanghebbende neemt deze terugbetaling niet op in zijn IB-aangifte, omdat hij van mening is dat er sprake is van een onbelaste terugbetaling van op aandelen gestort kapitaal. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van inkomen uit a.b.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen G bv, door de terugbetaling in 1996, per 1 januari 1997 nihil bedraagt. Volgens de rechtbank heeft belanghebbende namelijk ruim € 1,3 mln betaald voor de aandelen G bv en bedraagt de verkrijgingsprijs, door de terugbetaling van ruim € 4,5 mln, ruim € 3,2 mln negatief. De rechtbank overweegt verder nog dat de inbreng van de vordering in H bv geen invloed heeft op de verkrijgingsprijs. De rechtbank verklaart belanghebbendes beroep ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage
Editie: 4 april