Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de teruggevraagde voorbelasting bij de maatschap en B terecht heeft nageheven. In de jaren 2007 - 2011 zijn namelijk geen economische activiteiten meer verricht omdat de onroerende zaken toen al waren verkocht.

A ontplooit diverse activiteiten. Met zijn echtgenote verhuurt hij in maatschapsverband tot 2011 onroerende zaken. De onroerende zaken van de maatschap zijn in 2005 en 2007 verkocht. Verder verhuurt hij een recreatiewoning die in 1996 is gekocht en in 2005 is verkocht (B) en exploiteert hij van 16 september 2010 tot 1 augustus 2013 een winkel (C). De inspecteur legt BTW-naheffingsaanslagen op aan de maatschap en aan B omdat voorbelasting is afgetrokken over de jaren 2007 - 2011, terwijl er geen activiteiten meer werden verricht. Ten aanzien van C worden BTW-naheffingsaanslagen opgelegd omdat er twijfel bestaat over de correctheid van een factuur en de zakelijkheid van bepaalde kosten.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de teruggevraagde voorbelasting bij de maatschap en B terecht heeft nageheven. In de jaren 2007 - 2011 zijn namelijk geen economische activiteiten meer verricht omdat de onroerende zaken toen al waren verkocht. Ook de correcties voor C zijn voor het grootste deel terecht. De stelling dat bewijs niet mogelijk is omdat de in beslag genomen administratie door de Belastingdienst niet is teruggegeven, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank hecht daarbij geloof aan een verklaring van de inspecteur in de strafrechtelijke procedure tegen A wegens belastingfraude, waarin hij heeft verklaard dat de administratie is teruggegeven. De rechtbank verlaagt nog wel enkele naheffingsaanslagen conform het standpunt van de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 31 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen