Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de terugwerkende kracht van de reparatiewet verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De wetgever heeft de terugwerkende kracht namelijk nader toegelicht.
X BV heeft op 1 januari 2020 de mede-eigendom van onroerende zaken. Zij doet aangifte verhuurderheffing 2020 naar een te betalen bedrag van € 57.941 en voldoet de heffing. Zij maakt tegen deze voldoening op aangifte bezwaar. Zij is het namelijk niet eens met de terugwerkende kracht uit de reparatiewetgeving die is ingevoerd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:846, V-N 2018/31.21). In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het feit dat de verhuurderheffing in gevallen van mede-eigendom wordt geheven ten laste van één genothebbende onverenigbaar is met de discriminatie- en willekeurverboden.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de terugwerkende kracht van de reparatiewet verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank overweegt daarbij dat de wetgever, na het afwijzende advies van de Raad van State, de terugwerkende kracht nader heeft toegelicht. De wetgever heeft het advies dus duidelijk in zijn belangenafweging meegenomen. Daarnaast merkt de rechtbank nog op dat de reparatiewetgeving ook voldoende voorzienbaar was. De inhoud van de reparatiewetgeving en de terugwerkende kracht zijn namelijk al bij brief van 20 december 2019 medegedeeld. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.6a
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Verhuurderheffing, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 9 januari
Informatiesoort: VN Vandaag