Rechtbank Den Haag oordeelt dat de berekening van belastingrente voor de periode waarin de Belastingdienst al over het geld beschikte niet in strijd komt met geschreven en ongeschreven recht.

Aan X is een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2016 opgelegd die zij in 2016 heeft betaald. In maart 2018 wordt deze aanslag verminderd naar aanleiding van de door X ingediende aangifte. Op 24 maart 2018 ontvangt X een teruggave van € 344.593. Naar aanleiding van een boekenonderzoek wordt de voorlopige aanslag echter op 22 september 2018 verhoogd. X betaalt een bedrag van € 14.478 en tevens een bedrag van € 1.553 aan belastingrente. Met dat laatste is X het niet eens. X stelt dat de belastingrente berekend moet worden over de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, omdat rekening moet worden gehouden met de periode waarin het geld op de rekening van de Belastingdienst stond.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de berekening van belastingrente voor de periode waarin de Belastingdienst al over het geld beschikte niet in strijd komt met geschreven en ongeschreven recht. De berekening van belastingrente volgt uit de wettelijke bepalingen. Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever komen deze wettelijke bepalingen niet strijd met art. 1 van het Eerste Protocol behorend bij het EVRM. Het begunstigend beleid dat de Belastingdienst pleegde te hanteren, was ten tijde van de beschikking belastingrente reeds ingetrokken. Daarop kan X zich dus niet beroepen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fb

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 12 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen