Z maakt namens enkele honderden cliënten, waaronder belanghebbende, X, bezwaar tegen op aangifte voldane overdrachtsbelasting. In november 2011 ontvangt Z een verzoek van de Belastingdienst om in overleg te treden over de organisatie van de hoorgesprekken en de inzage van de stukken. Z stelt de inspecteur vervolgens eind november 2011 in gebreke. Medio december 2011 gaat Z in op vragen van de inspecteur over de ingebrekestelling. In januari 2012 volgt een bespreking tussen Z en de inspecteur, en in maart 2012 worden de hoorzittingen gehouden. Op 21 juni 2012 verklaart de inspecteur het bezwaar van X ongegrond. In geschil is of de inspecteur een dwangsom moet betalen.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur een dwangsom moet betalen. Het hof overweegt daarbij dat de brieven uit november en december 2011 op zichzelf bezien weliswaar niet kunnen gelden als de vereiste ‘schriftelijke ingebrekestelling', maar in samenhang met latere uitlatingen van Z wel. Het hof overweegt hierbij dat er in eerste instantie sprake was van een ‘dubbele boodschap', omdat Z ook verzocht om te worden gehoord, en inzage in de stukken wilde, maar dat de inspecteur zich hier niet meer op kan beroepen nadat de hoorgesprekken zijn afgerond. Vervolgens stelt het hof vast dat de ingebrekestelling perfect werd nadat Z reageerde op het verslag van de hoorzitting. Het hof stelt de te betalen dwangsom vast op € 1260, en kent een proceskostenvergoeding van € 5508 toe. In verband met de samenhang met enkele andere zaken wordt aan X een proceskostenvergoeding van € 500,72 toegekend.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17