Staatssecretaris De Vries van Financiën heeft besloten dat er wettelijk gezien geen ruimte is om alsnog huurtoeslag toe te kennen aan verzoekster die vanwege een uitgestelde betaling van de kosten voor een grafmonument van haar in 2018 overleden echtgenoot de grens van het heffingsvrij vermogen nipt heeft overschreden (V-N 2022/21.27).
De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven had verzocht alsnog tegemoet te komen aan de wens van verzoekster om haar huurtoeslag over 2019 toe te kennen.
Volgens de staatssecretaris is in deze situatie gehandeld naar letter en geest van de wet. De Tweede Kamer is van mening dat hier een oplossing op maat verdedigbaar en gerechtvaardigd zou zijn. Er bestaat echter geen wettelijke grondslag die de bevoegdheid verleent om aan dit verzoek te kunnen voldoen. Het gaat in casu om een door de wetgever bewust gestelde vermogensgrens die niet zonder meer met de hardheidsclausule terzijde kan worden geschoven. Hetzelfde geldt voor de schuldendrempel bij de vaststelling van het voordeel uit sparen en beleggen. De wetgever heeft om doelmatigheidsredenen en vanuit het argument dat deze schulden vaak zien op vermogensbestanddelen die niet als bezitting in box 3 worden meegenomen, gekozen voor een drempel voor kleine schulden. Er is geen uitzondering gemaakt voor specifieke schulden.
Zowel de Wet IB 2001 als de hardheidsclausule (AWIR en AWR) bieden geen ruimte om verzoekster tegemoet te komen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Toeslagen en zorgverzekeringswet, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Regelgevende instantie: Staten-Generaal
Editie: 11 juli