Aan de heer X is door de gemeente Rotterdam in 2013 een WOZ-beschikking opgelegd. De vastgestelde WOZ-waarde is € 1.160.000 en de OZB-aanslag is € 1.374. Rechtbank Rotterdam stelt X in het ongelijk, doch kent aan hem wel een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Volgens Hof Den Haag is dit terecht, ondanks dat de gemachtigde van X optreedt op basis van een 'no cure no pay' afspraak. Het College van B&W gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat een ‘no cure no pay' afspraak voorkomt dat een belastingplichtige gaat tobben over de rekening van zijn gemachtigde, maar dat de spanning en frustratie over de uitkomst van het fiscale geschil blijven. Het oordeel van het hof is in de lijn met eerdere jurisprudentie (zie HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, V-N 2011/50.5), ook voor wat betreft de uitbetaling aan de gemachtigde (zie HR 16 november 2012, nr. 11/02517, V-N 2012/58.5). In casu is ook geen sprake van een gering financieel belang. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van het College van B&W.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 1 maart