X voert vanuit een andere EU-lidstaat een gebruikte personenauto in. X voldoet in februari 2012 € 3.076 aan BPM op aangifte. Naar aanleiding van HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19, is het bezwaar van X ten aanzien van de 12% regeling gegrond verklaard. X heeft daarom € 409 teruggekregen en krijgt een bezwaarkostenvergoeding van € 54,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Rechtbank Gelderland vermindert de verschuldigde BPM verder naar € 2.543. De inspecteur moet een schadevergoeding wegens rentederving betalen en een proceskostenvergoeding van € 379,50. De claim wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen vanwege het geringe financiële belang in de beroepsfase. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor de vraag of er sprake is van een gering financieel belang geen onderscheid moet worden gemaakt naar de omvang van het financiële belang in de bezwaarfase en in de beroepsfase. Dit is namelijk te zeer in strijd met de eenvoud van de regeling en strookt niet met het forfaitaire karakter van de schadevergoedingsjurisprudentie van de Hoge Raad. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is ook niet van belang dat de uitkomst van het geschil reeds eerder kon worden verwacht. X krijgt dus toch € 500 immateriële schadevergoeding. Er moet voorts rente worden vergoed over het tijdvak dat begint op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling. De hoogte van de rente is conform die van art. 29 Inv. 1990 en art. 30hb lid 1 AWR, zijnde de wettelijke rente met een minimum van 4%. Het beroep van X is gegrond. Het forfaitaire puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht zou tot een proceskostenvergoeding leiden die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. De gemachtigde van X verleent namelijk in duizenden soortgelijke BPM-zaken rechtsbijstand. De forfaitaire vergoedingen worden daarom gematigd. De inspecteur moet aan X ter zake van het bezwaar, beroep en het hoger beroep een vergoeding van in totaal € 798,50 betalen en het griffierecht van € 246 voor het hoger beroep moet worden vergoed.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 4 augustus