X bv verkoopt haar onroerende zaken in de periode 1 januari 2008 – 15 september 2008. X bv wil voor de vervreemdingswinst een herinvesteringsreserve (HIR) vormen. Op 23 december 2008 worden vervolgens de aandelen in X bv verkocht en op 24 december 2008 koopt X bv vervangend onroerend goed aan. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte 2008 van X bv. Volgens de inspecteur moet de HIR aan de winst worden toegevoegd. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de economische eigendom van de aandelen op 15 september 2008 is overgegaan en dat de HIR op grond van art 12a Wet VPB direct voorafgaande aan die overgang aan de winst moet worden toegevoegd. Hof Arnhem oordeelt dat de (antimisbruik)bepaling van art. 12a Wet VPB niet aan de orde komt als de herinvestering plaatsvindt in het boekjaar van de belangenwijziging. Het hof vermindert de aanslag.
Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat de HIR ook is "gevormd" als binnen hetzelfde jaar zowel vervreemd als vervangen wordt. De A-G stelt dat de vorming en opheffing van de vervangingsreserve dan samenvallen. Dit houdt volgens de A-G in dat art. 12a Wet VPB 1969 in casu naar zijn tekst kan worden toegepast, zodat de HIR meteen bij de vorming vrijvalt. De A-G wijst er hierbij op dat vast staat dat het belang in X bv is gewijzigd vóór de herinvestering. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren en de zaak zelf af te doen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 12a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 16 september