Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur BTW-naheffingsaanslagen 2008, 2009 en 2011 op aan X. X is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de inspecteur tot betaling van een van immateriële schadevergoeding van € 5500. X is het daar niet mee eens en gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de toegekende ISV eerder te hoog dan te laag is. De rechtbank is er namelijk vanuit gegaan dat de in aanmerking te nemen redelijke termijn op 26 juli 2021 is geëindigd. Dit terwijl deze termijn is geëindigd op 30 maart 2020. Op die datum heeft de inspecteur namelijk medegedeeld dat hij volledig tegemoetkomt aan het standpunt van X dat de naheffingsaanslagen tot nihil moeten worden verminderd. Daarbij overweegt het hof dat sprake is van drie samenhangende zaken. Verder heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bestaat geen recht op een aanvullende schadevergoeding van € 1 mln. X heeft de door hem gestelde schade namelijk niet aannemelijk gemaakt. Ook bestaat geen recht op een dwangsom. De door X ingediende geschriften bevatten namelijk geen ingebrekestelling. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 14 april