De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een vrijstelling ter hoogte van de vrije ruimte van de werkkostenregeling van het door haar van A S.a.r.l. genoten loon. In de jaren 2013 en 2014 was dat 1,5%.
Belanghebbende, X, werkt in de jaren 2010-2014 in loondienst bij het Luxemburgse A S.a.r.l. op een binnenvaartschip dat hoofdzakelijk vaart in het stroomgebied van de Rijn. Het schip is eigendom van een Nederlandse vennootschap en wordt geëxploiteerd door een Nederlandse vennootschap onder firma. X stelt dat zij recht heeft op PVV-vrijstelling. Verder stelt zij dat zij, op grond van art. 3.84 lid 2 Wet IB 2001 een beroep kan doen op de gerichte vrijstellingen en de zogenaamde ‘vrije ruimte’ van art. 31a lid 2 Wet LB 1964. Hof 's-Hertogenbosch wijst de stellingen van X af. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een vrijstelling ter hoogte van de vrije ruimte van de werkkostenregeling van het door haar van A S.a.r.l. genoten loon. In de jaren 2013 en 2014 was dat 1,5%. Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk dat art. 3.84 lid 2 Wet IB 2001 zo moet worden uitgelegd dat in een situatie als bij X aan de orde is, recht bestaat op een vrijstelling ter grootte van het bedrag van de in art. 31a lid 2 Wet LB 1964 vermelde vrije ruimte. Niet van belang is dan of de werkgever vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddelen heeft aangewezen. De klacht over de PVV-vrijstelling wordt afgedaan met een verwijzing naar art. 81 lid 1 Wet RO. De zaak wordt verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Dit hof moet de belastbare inkomens uit werk en woning voor de jaren 2013 en 2014 vaststellen.
Lees ook het thema: De werkkostenregeling: gerichte vrijstellingen en eindheffingen.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 31a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.84
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Premieheffing
Instantie: Hoge Raad
Editie: 30 mei