Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bezittingen van SPF Q niet aan X kunnen worden toegerekend. De rechtbank stelt vast dat de heffing van 10% op Curaçao kwalificeert als reële heffing en dat de toerekeningsstop van art. 2.14a Wet IB 2001 dan van toepassing is.

Belanghebbende, X, richt in 1987 A nv op, een naamloze vennootschap naar Curaçaos recht. In 1999 wordt op verzoek van X Stichting Particulier Fonds Q opgericht door K nv, gevestigd te Curaçao. X schenkt vervolgens de aandelen A nv aan Q. In 2012 verkoopt Q haar bezittingen en ontvangt X, na de ontbinding van Q, een liquidatie-uitkering. In geschil is of de bezittingen van Q aan X moeten worden toegerekend.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bezittingen van SPF Q niet aan X kunnen worden toegerekend. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur zijn stelling dat X over het vermogen van Q heeft kunnen beschikken, waardoor geen sprake is van een afgezonderd particulier vermogen, niet aannemelijk. Er is dan sprake van ‘zwevend vermogen’ waarvoor juist art. 2.14a Wet IB 2001 in het leven is geroepen. De rechtbank kent hierbij doorslaggevende betekenis toe aan de statuten van Q. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de heffing van 10% op Curaçao kwalificeert als reële heffing. De grondslag waarnaar de belasting op Curaçao wordt geheven is namelijk vergelijkbaar met de grondslag voor de Nederlandse VPB. De toerekeningsstop van art. 2.14a Wet IB 2001 is dan van toepassing. Het belastbaar inkomen van X moet worden vastgesteld overeenkomstig de aangifte.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 15 januari

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen