Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat namens de Belastingdienst een toezegging is gedaan waaraan X het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de aangifte juist was.
X doet met hulp van een derde haar IB-aangifte over 2014. Hierin staan bedragen aan loon en ingehouden loonheffing, die sterk afwijken van wat bij de Belastingdienst bekend is. Na een aanvankelijke voorlopige teruggaaf van € 2262 volgt daarom een definitieve aanslag met een te betalen bedrag van € 2018. Volgens Rechtbank Den Haag wekt de verklaring van de persoon die X bij de aangifte heeft geholpen, namelijk dat X geld terug krijgt, geen te honoreren vertrouwen. X gaat in hoger beroep. X stelt dat ook de Belastingdienst heeft meegedeeld dat X niets hoeft terug te betalen, dat de aangifte correct is uitgevoerd en dat zij geld terugkrijgt.
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat namens de Belastingdienst een toezegging is gedaan waaraan X het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de aangifte juist was. De gemachtigde van X stelt vergeefs dat hij met een medewerker van de Belastingdienst heeft gesproken, die zou hebben gezegd ”dat alles (bij de aangifte) goed was en goed is gegaan”. De gemachtigde noemt namelijk geen datum van het gesprek, geen naam van de medewerker en de precieze inhoud van het gesprek is ook ongewis. Bovendien kan X de in de aangifte opgenomen inkomsten en ingehouden loonheffing niet onderbouwen, zodat niet kan worden geoordeeld dat de medewerker van de Belastingdienst beschikte over de juiste en volledige informatie op basis waarvan de door X gestelde toezegging is gedaan. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 29 juni