Hof Den Haag oordeelt dat de TOZO-uitkering terecht aan beide echtgenoten is toegerekend en belast met inkomstenbelasting. De rechter kan de redelijkheid en billijkheid van de Participatiewet niet toetsen.

X is gehuwd met een zelfstandig ondernemer die in 2020 door de COVID-19-pandemie zijn werkzaamheden moest stopzetten. De gemeente heeft aan de echtgenoot een TOZO-uitkering toegekend, die 100% van de gezinsnorm bedroeg. De uitkering is gelijk verdeeld tussen X en haar echtgenoot. X doet aangifte IB/PVV voor 2020, waarbij zij de TOZO-uitkering niet heeft meegenomen. De inspecteur rekent de helft van de TOZO-uitkering aan X toe en telt deze bij haar belastbaar inkomen uit werk en woning. X maakt bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur wijst het bezwaar af. X stelt beroep in bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaart. X gaat in hoger beroep.

In geschil is of de inspecteur de helft van de door de gemeente verstrekte TOZO-uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van X mocht rekenen.

Hof Den Haag oordeelt dat de TOZO-uitkering terecht aan beide echtgenoten is toegerekend en belast met inkomstenbelasting. De TOZO-uitkering is een algemene bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die aan beide echtgenoten gezamenlijk toekomt. De uitkering is daarom terecht verdeeld en belast bij beide echtgenoten. Het hof verwerpt het beroep van X op vertrouwen dat zou zijn ontleend aan een uitlating van een medewerker van de gemeente, omdat deze uitlating niet namens de inspecteur is gedaan. Het hoger beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.146

Wet inkomstenbelasting 2001 3.101

Wet inkomstenbelasting 2001 3.100

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen, Loonbelasting

Editie: 24 april

Informatiesoort: VN Vandaag

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen