De civiele voorzieningenrechter van Rechtbank Amsterdam stelt partijen in de gelegenheid om te reageren op twee voorgenomen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

Een groep in Amsterdam wonende burgers met de nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk, alsmede twee hen ondersteunende rechtspersonen, dagen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam in kort geding voor de civiele rechter. De eisers zijn bezorgd over de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (Brexit). Primair eisen zij dat de staat en de gemeente de rechten die voortvloeien uit het EU-burgerschap respecteert, beschermt en garandeert.

De voorzieningenrechter van Rechtbank Amsterdam stelt partijen in de gelegenheid om te reageren op de volgende voorgenomen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de gevolgen van de Brexit:

1. Leidt de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU tot een van rechtswege intredend verval van het EU-burgerschap van de Britse onderdanen en daarmee tot een verval van de aan dat EU-burgerschap te ontlenen rechten en vrijheden, indien en voor zover in de onderhandelingen tussen de Europese Raad en het Verenigd Koninkrijk niet anders wordt overeengekomen?

2. Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, dienen dan voorwaarden of beperkingen te worden gesteld aan het behoud van de aan het EU-burgerschap te ontlenen rechten en vrijheden?

De staat en de gemeente stellen vergeefs dat de procedure een onwenselijke doorkruising vormt van het politieke onderhandelingsproces over de Brexit en dat eisers een fictief geschil hebben opgezet, dat uitsluitend is bedoeld om de zaak voorgelegd te krijgen aan het HvJ EU. Eisers zoeken namelijk terecht bescherming bij de civiele rechter tegen de reëel dreigende, en ten dele volgens hen nu al aanwezige, aantasting van hun fundamentele rechten. Het verlenen van zulke bescherming is een bij uitstek rechterlijke taak. Het behoort tot het wezen van een democratische rechtsstaat dat, op individueel niveau, diegenen die tot een sociale of politieke minderheid behoren in rechte tot op zekere hoogte bescherming ondervinden tegenover de wil van de meerderheid. Partijen kunnen uiterlijk op 14 februari 2018 schriftelijk op dit tussenvonnis reageren. In afwachting hiervan wordt het geding geschorst. Partijen krijgen uitdrukkelijk geen gelegenheid zich overigens uit te laten over dit tussenvonnis of over het voornemen om prejudiciële vragen te stellen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Civiel recht algemeen

Instantie: Rechtbank Amsterdam

Editie: 12 februari

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen