Rechtbank Gelderland oordeelt dat niet buiten redelijke twijfel staat of deelnemers van een pensioenfonds voldoende beleggingsrisico lopen en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU.
X is een ondernemingspensioenfonds. De werkgever betaalt X jaarlijks een pensioenpremie en stelt zich voor de periode van 2014 tot en met 2020 garant tot een maximumbedrag als de pensioenpremie te laag blijkt voor de inkoop van de nagestreefde pensioenopbouw. X geeft in het vierde kwartaal van 2017 naar haar verlegde omzetbelasting aan. X is van mening dat de vrijstelling voor beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen van ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen van toepassing is. De inspecteur stelt dat deelnemers hiervoor te weinig beleggingsrisico lopen. X gaat in beroep.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat niet buiten redelijke twijfel is hoe art. 135, eerste lid, letter g van de BTW-richtlijn uitgelegd moet worden en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. In het bijzonder wenst de rechtbank te vernemen of het voldoende is dat het collectief van deelnemers het beleggingsrisico loopt of dat dit een individueel risico moet zijn, hoe hoog dit risico moet zijn, of het relevant is dat andere factoren medebepalend zijn voor de hoogte van het pensioen en dat de werkgever over een periode een garantstelling geeft. De rechtbank schorst het geding tot na de uitspraak van het Hof van Justitie.
Deze zaak is vrijwel identiek aan twee andere zaken over een beroepspensioenfonds (ECLI:NL:RBGEL:2022:5652) en een bedrijfstakpensioenfonds (ECLI:NL:RBGEL:2022:5653).
Lees ook het thema: Diverse btw-vrijstellingen onder de loep.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel