X is eigenaar van een rijenwoning. De woning maakt deel uit van een rij van vier woningen die deel uitmaken van een voormalig sanatorium. Eén van de andere woningen (referentieobject) draagt de heffingsambtenaar aan voor de onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning van X. Die waarde wordt voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 1.294.000. X vindt deze WOZ-waarde te hoog en komt uiteindelijk in hoger beroep. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2017. X stelt, onder verwijzing naar een door makelaarskantoor P opgesteld meetcertificaat, dat de heffingsambtenaar de inhoud van het referentieobject onjuist heeft vastgesteld.
Volgens Hof Amsterdam heeft de rechtbank terecht beslist dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de WOZ-waarde voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning van X (een rijenwoning) en het referentieobject (een hoekwoning). Het hof twijfelt niet aan de door de heffingsambtenaar gehanteerde maten van het referentieobject. Deze zijn namelijk afkomstig uit een betrouwbare en gebruikelijke bron. X stemt bovendien ook in met de voor zijn woning gehanteerde inhoudsmaat die ook uit die bron, de Basisregistratie Adressen en Gegevens (BAG), volgt. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 22
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 8 januari