X houdt alle aandelen in Holding BV. In de holding zit een pensioenverplichting jegens X. Daarnaast heeft de holding een lening verstrekt aan X met een kredietplafond van € 2 mln. In 2012 overschrijdt de lening dit kredietplafond en in 2013 wordt duidelijk dat de lening blijvend het kredietplafond overschrijdt. Er staan geen zekerheden tegenover de lening, waardoor deze onzakelijk is geworden. De inspecteur legt een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 op, waarbij hij de pensioenaanspraak tot het loon rekent. In geschil is of de waarde van de pensioenaanspraak in 2013 is belast, omdat deze is afgekocht dan wel voorwerp van zekerheid is geworden.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/12.1.1.) oordeelt dat geen sprake is van afkoop, aangezien de holding ook na 2013 verplicht en in staat blijkt de verschuldigde pensioenuitkeringen aan X te voldoen. Holding BV heeft immers een vordering op X en zij kan de verschuldigde pensioentermijnen voldoen door deze daarmee te verrekenen. Dat Holding BV niet in staat is de over de pensioentermijnen verschuldigde loonheffing af te dragen, staat hieraan niet in de weg. Het hof acht aannemelijk dat X in 2013 zijn schuld niet kon aflossen zonder zijn pensioenuitkeringen daarvoor aan te wenden. Daarmee is de pensioenaanspraak in 2013 feitelijk voorwerp van zekerheid geworden. X’ stelling dat dit reeds eerder het geval was, verwerpt het hof. Ten slotte heeft de inspecteur de waarde van de pensioenaanspraak correct vastgesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 19b