De Hoge Raad oordeelt dat in de beslissing van het hof over de gevolgen van het niet overleggen van alle stukken ten onrechte niet wordt ingegaan op het standpunt van mevrouw X dat de niet-overgelegde stukken mede van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of haar een verwijt kan worden gemaakt, alsmede of de bv opzet of grove schuld kan worden verweten.

Belanghebbende, mevrouw X, is directeur-grootaandeelhouder van A Beheer bv. Deze bv exploiteert aanvankelijk zelf een uitzendbureau. Deze onderneming wordt later voortgezet door een dochter-bv. In 2006 wordt een boekenonderzoek ingesteld bij deze bv. Hieruit blijkt dat op grote schaal is gesjoemeld met (reis)kostenvergoedingen van Poolse bouwvakkers en slagers. Tegen de naheffing in de loonsfeer wordt vergeefs beroep ingesteld (zie Rechtbank Breda 6 april 2011, nrs. 10/2332 t/m 10/2335, V-N 2011/32.21.17). De naheffingsaanslagen van de bv zijn gedeeltelijk voldaan. Een saldo van € 197.523 op de G-rekening is voor € 107.447 afgeboekt op de aanslagen. Het restant van dat saldo en een btw-teruggaaf (in totaal € 90.615) zijn aangewend voor de voldoening van op de aanslagen betrekking hebbende rente en kosten. Bij beschikking is X in 2012 aansprakelijk gesteld voor € 806.513. In geschil is of dat terecht is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de ontvanger in het gelijk. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X vergeefs stelt dat de naheffing te hoog is. De aanslagen staan namelijk reeds onherroepelijk vast door de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2011. X klaagt er wel terecht over dat de ontvanger niet de strafrechtelijke stukken van het OM heeft overgelegd. Daar wordt echter – gelet op de reeds onherroepelijke naheffingsaanslagen – geen gevolg aan verbonden. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat in de beslissing van het hof over de gevolgen van het niet overleggen van alle stukken ten onrechte niet wordt ingegaan op het standpunt van X dat de niet-overgelegde stukken mede van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of X een verwijt kan worden gemaakt, alsmede of de bv opzet of grove schuld kan worden verweten. Er is voorts miskend dat X in de onderhavige procedure feiten en omstandigheden over de aanslagen mag aanvoeren die niet eerder aan de belastingrechter zijn voorgelegd of waarover die rechter geen onherroepelijke uitspraak heeft gedaan (zie art. 49 lid 7 Inv. 1990). Het beroep van X is in zoverre gegrond. Aan de wettelijke mogelijkheid tot betwisting van de aansprakelijkstelling wordt geen afbreuk gedaan als een vooraankondiging van de beschikking ontbreekt. Uit art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM vloeit namelijk voort dat een effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de beschikking mogelijk moet zijn (vgl. HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324, V-N 2010/54.4). Ons wettelijk stelsel van rechtsbescherming voorziet erin dat een beschikking als de onderhavige door de rechter kan worden vernietigd of verminderd indien deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. X stelt ook vergeefs dat de aansprakelijkstelling moet worden verminderd, omdat de ontvanger het bedrag van € 90.615 ten onrechte niet heeft afgeboekt op de belastingschuld waarvoor X aansprakelijk is gesteld. De ontvanger mocht het afboeken op de rente en kosten (art. 32 lid 2 Inv. 1990), waarvoor X niet aansprakelijk is gesteld. Aangezien het bedrag van € 90.615 toebehoorde aan de BV, wordt het achtereenvolgens toegerekend aan de in de in art. 7 lid 1 Inv. 1990 genoemde verschuldigde bedragen. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 7

Invorderingswet 1990 32

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hoge Raad

Editie: 5 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen