Belanghebbende, X, is werkzaam voor B bv. In april 2001 koopt hij voor € 396.000 een woning in Spanje. In 2002 wordt de arbeidsovereenkomst met B bv beëindigd en ontvangt hij een ontslagvergoeding van ruim € 1,3 mln. Op 3 april 2002 richt X een stamrecht-bv op, waarin hij de ontslagvergoeding onderbrengt. De woning wordt in april 2002 gewaardeerd op € 535.000. In september 2002 waardeert een Spaanse taxateur de woning op € 713.000. Eind 2002 koopt de bv de woning van X voor € 725.000. De inspecteur stelt dat er sprake is van een uitdeling, omdat de door de bv betaalde koopsom de waarde van de woning overtreft. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de bv bij de koop van de woning een onzakelijke prijs heeft betaald, waarmee zij X in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft bevoordeeld. De rechtbank stelt de uitdeling ter zake van de woning vast op € 171.635. De rechtbank vermindert de aanslag.
Hof Amsterdam oordeelt dat de tussen X en B bv overeengekomen verkoopprijs van de woning inderdaad onzakelijk is. Volgens het hof heeft de rechtbank de uitdeling terecht vastgesteld op € 171.635. Het hof overweegt daarbij dat de verkoopprijs absoluut en relatief zodanig hoog en afwijkend is van de door de rechtbank vastgestelde waarde van de woning, dat X zich daarvan als dga van de bv bewust moet zijn geweest. Het hof stelt verder vast dat niet het volledige stamrecht, van € ruim € 1,3 mln, als stamrecht is gepassiveerd, maar slechts ruim 1,1 mln. Het verschil van € 225.000 is volgens het hof rechtstreeks door X genoten en moet worden aangemerkt als inkomen uit werk en woning. Een en ander leidt er volgens het hof echter niet toe dat de stamrechtverplichting als afgekocht moet worden beschouwd.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12