X heeft in mei 2006 een uitgeverij opgericht waarmee hij tot en met het jaar 2014 alleen maar verliezen heeft geleden. De inspecteur deelt X uitdrukkelijk mee dat de uitgeversactiviteiten met ingang van het jaar 2012 niet langer als bron van inkomen worden beschouwd. In zijn aangifte IB/PVV 2012 neemt X toch weer een verlies uit onderneming op. De inspecteur accepteert dit verlies niet bij het opleggen van de aanslag. X komt in beroep. In geschil is of met betrekking tot de door X verrichte uitgeversactiviteiten sprake is van een bron van inkomen. Volgens Rechtbank Den Haag vormen de activiteiten van X geen bron van inkomen. Er is niet sprake van een objectieve voordeelsverwachting. Het beroep is ongegrond. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Den Haag is het door X aangevoerde maatschappelijke en literaire belang van de activiteiten van de uitgeverij bij de beoordeling van de zogenoemde bronvraag niet relevant. Het hof beslist verder dat X met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk maakt dat in de toekomst uit de activiteiten een positieve opbrengst is te verwachten. Meer in het bijzonder heeft X niet aannemelijk gemaakt dat met het verschijnen van het laatste deel van de serie die de uitgeverij uitgeeft (naar verwachting in 2017), wel aanzienlijke inkomsten gegenereerd zullen worden. In het jaar 2012 ontbreekt een objectieve voordeelsverwachting. De werkzaamheden vormen daarom geen bron van inkomen. Het negatieve resultaat daaruit kan daarom niet in aanmerking worden genomen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2