Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de uitgiftewaarde van aandelen de BTW-heffingsmaatstaf vormt bij de inbreng van onroerende zaken in ruil voor aandelen. Dit geldt wanneer is overeengekomen dat de tegenprestatie voor die inbreng in het kapitaal zal bestaan uit deze uitgiftewaarde.
Het Poolse P. sp. z o.o. sluit, in het kader van een kapitaalsverhoging, overeenkomsten met twee andere vennootschappen, W en B, met betrekking tot de overdracht van onroerende goederen en de inbreng in contanten. W en B krijgen daarvoor in ruil aandelen P. De aandelen in P worden daarbij gewaardeerd tegen hun uitgifteprijs (€ 8123). Naar aanleiding van de door P ingediende BTW-aangifte stelt de Poolse Belastingdienst dat de maatstaf voor de BTW-heffing over de inbrengen door W en B in het kader van de kapitaalsverhoging van P moet worden berekend aan de hand van de nominale waarde van haar aandelen (€ 11,50) en niet aan de hand van de uitgiftewaarde. De door P in aftrek gebrachte BTW is dan te hoog. De Poolse rechter stelt een prejudiciële vraag in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de BTW-heffingsmaatstaf voor de inbreng van onroerende zaken door W en B in het kapitaal van P, in ruil voor aandelen in P, moet worden bepaald op basis van de uitgiftewaarde van deze aandelen. Dit geldt wanneer deze vennootschappen zijn overeengekomen dat de tegenprestatie voor die inbreng in het kapitaal zal bestaan uit deze uitgiftewaarde. Het Hof van Justitie EU overweegt daarbij dat afwijking van de regel dat de maatstaf van heffing wordt gevormd door de tegenprestatie die de belastingplichtige daarvoor werkelijk ontvangt, strikt moet worden uitgelegd. Nu niets erop wijst dat dat de uitgiftewaarde van de aandelen het resultaat is van misbruik, of dat Polen maatregelen heeft genomen, die afwijken van de hoofdregel, en dat deze maatregelen van toepassing zijn, is de hoofdregel van toepassing.
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Rubriek: Omzetbelasting, Europees belastingrecht
Editie: 13 mei
Informatiesoort: VN Vandaag