De Hoge Raad oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als ‘bijzonder geval’ buiten de werkingssfeer van de beperkingen uit de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en BPM valt.

Belanghebbende, X, stelt cassatieberoep in tegen het niet toekennen van een proceskostenvergoeding door Hof Den Haag in een BPM-zaak. De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een proceskostenvergoeding, waarbij de vergoeding moet worden vastgesteld met inachtneming van de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en BPM (WHpkv). De beperkingen uit deze wet zijn volgens de Hoge Raad echter niet van toepassing indien de rechtsbijstandverlening kennelijk niet voldoet aan de drie cumulatieve kenmerken van het no-cure-no-paymodel. De Hoge Raad houdt de zaak aan om X in de gelegenheid te stellen aannemelijk te maken dat sprake is van een ‘bijzonder geval’ dat buiten de werkingssfeer van de WHpkv-beperkingen valt.

De Hoge Raad oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als ‘bijzonder geval’ buiten de werkingssfeer van de beperkingen uit de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en BPM valt. Uit HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, V-N 2025/5.27 blijkt dat de WHpkv van toepassing is op gemachtigden die 1) werken op basis van no cure no pay 2) zelf de kostenvergoedingen ontvangen en 3) procedures voeren op een wijze waarbij de ontvangen vergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ruim overtreffen. De vraag of het bedrijfsmodel onder de WHpkv valt, dient te worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop het rechtsmiddel is ingesteld. Daarbij is niet doorslaggevend wat in de specifieke procedure is verricht, maar hoe de gemachtigde in algemene zin zijn inkomsten verwerft. Voor het derde kenmerk (‘vergaande overdekking’) is een vergelijking vereist tussen het totaal aan ontvangen proceskostenvergoedingen en de daaraan toerekenbare kosten van het kantoor of de gemachtigde.

Wil een uitzondering worden aangenomen, dan moet buiten redelijke twijfel vaststaan dat het bedrijfsmodel niet aan (één of meer van) deze kenmerken voldoet. X heeft echter enkel procedure-specifieke gegevens verstrekt, zonder inzicht te geven in het achterliggende bedrijfsmodel. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ‘bijzonder geval’. De Hoge Raad berekent de proceskostenvergoeding voor de cassatieprocedure daarom met inachtneming van de WHpkv.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:108

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 19a

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Europees belastingrecht

Editie: 28 april

Informatiesoort: VN Vandaag

86

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen