De Hoge Raad bespreekt de berekening van de woondelenvrijstelling OZB voor gevallen waarin de gemeente in beroep de woondelen op een hogere waarde taxeert.
X is eigenaar en gebruiker van een agrarisch object waarvan de WOZ-waarde 2017 is vastgesteld op € 531.000 en de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting OZB op € 224.000. De waarde van de woondelen is dus door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 307.000. In geschil is de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting OZB in verband met de woondelenvrijstelling. In beroep gaat de heffingsambtenaar in zijn taxatierapport uit van hogere waarden, te weten € 573.000 voor het geheel, € 324.000 voor de woondelen en € 249.000 voor de niet-woondelen. Hof ’s-Hertogenbosch berekent de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting OZB op € 207.000, namelijk door de werkelijke waarde van de woondelen van € 324.000 af te trekken van de beschikte WOZ-waarde van € 531.000.
De Hoge Raad bespreekt de berekening van de woondelenvrijstelling OZB voor gevallen waarin de gemeente in beroep de woondelen op een hogere waarde taxeert. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet kan leiden tot een hogere woondelenvrijstelling. Uit de artikelen 220 en 220c Gemeentewet volgt namelijk dat bij de heffing van de OZB gebruikersbelasting de in de WOZ-beschikking vastgestelde waarde leidend is. Dit betekent dat de gebruikersbelasting moet worden geheven naar het aan de niet-woondelen toerekenbare deel van de WOZ-waarde. Daardoor kan de woondelenvrijstelling niet hoger zijn dan de waarde van de woondelen die is begrepen in die WOZ-waarde. Dit heeft het hof miskend. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van BSOB gegrond en bevestigt de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Dossiers: Agro
Instantie: Hoge Raad
Editie: 29 november
Carrousel: Carrousel