Op 1 juli 2012 is art. 80a Wet RO in werking getreden. Op basis van dit artikel kan de Hoge Raad een cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling behoeven, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij dat cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De strafkamer van de Hoge Raad geeft uitleg over de wijze hoe de Hoge Raad zal omgaan met het sinds 1 juli 2012 geldende art. 80a Wet RO. De raad stelt voorop dat de cruciale vraag wanneer sprake is van klachten in de zin van het wetsartikel zich – zeker op dit moment – niet leent voor een uitputtende en min of meer definitieve beantwoording. De eerste categorie waarin art. 80a Wet RO toegepast kan worden betreft het klaarblijkelijke gebrek aan belang. Hiervan is sprake wanneer degene die het cassatieberoep heeft ingesteld in wezen niet voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij vernietiging en bij een eventuele nieuwe behandeling na de terug- of verwijzing van die zaak, aldus de Hoge Raad. Bij klaarblijkelijke ongegrondheid moet worden gedacht aan gevallen waarin de motivering van de feitenrechter niet helemaal vlekkeloos is of waarin kleine vormfouten zijn gemaakt, die echter op de uiteindelijke beslissing niet van invloed kunnen zijn geweest. Als sommige cassatiemiddelen niet maar andere wel behandeling in cassatie rechtvaardigen, dan zal de Hoge Raad voor de middelen die geen cassatie rechtvaardigen niet art. 80a maar art. 81 Wet RO toepassen. Ambtshalve cassatie zal niet snel aan de orde zijn in gevallen waarin art. 80a Wet RO wordt toegepast. Ten slotte geeft de Hoge Raad aan art. 80a Wet RO pas toe te passen in zaken waarin het cassatieberoep is binnengekomen op of na 1 juli 2012. Terugwerkende kracht is niet aan de orde.
Wetsartikelen:
Wet op de rechterlijke organisatie 80a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)
Editie: 21 december