A-G IJzerman is van mening dat het verleende uitstel beslissend is en dat niet van belang is of pas om uitstel is verzocht na het indienen van de aangifte. Art. 16 lid 3 AWR eist namelijk alleen dat uitstel is verleend en niet meer dan dat.
De heer X dient in maart 2011 via zijn adviseur de IB-aangifte over 2010 in. In april 2011 verzoekt een andere adviseur namens X toch om uitstel voor het indienen van de betreffende aangifte en dit uitstel wordt inderdaad verleend. Naar aanleiding van een strafzaak wegens betrokkenheid van X bij witwassen legt de inspecteur op 14 april 2016 een IB-navorderingsaanslag op. Volgens X was op dat moment de navorderingstermijn al verstreken. Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam stellen X in het gelijk. De Staatssecretaris van Financiën stelt in cassatie dat juist op verzoek van X uitstel is verleend en dat het ook voor X duidelijk kenbaar was dat en voor welke periode het uitstel is verleend. De navorderingstermijn is dus verlengd met dertien maanden.
Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat het verleende uitstel beslissend is en dat niet van belang is of pas om uitstel is verzocht na het indienen van de aangifte. Art. 16 lid 3 AWR eist namelijk alleen dat uitstel is verleend en niet meer dan dat. Er zijn geen temporele eisen ten aanzien van het verlenen van uitstel, ook niet in die zin dat het uitstel zou moeten zijn verleend vóórdat de aangifte (waarvoor uitstel wordt verzocht) is ingediend. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 9 december