X bv exploiteert een uitzendbureau. Zowel de directeur en enig aandeelhouder B als diens echtgenote verrichten werkzaamheden voor de bv. Schriftelijke arbeidsovereenkomsten en urenregistraties ontbreken echter. B is arbeidsongeschikt sinds 1999 en geniet een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de jaren 2006, 2007 en 2008 ontvangt B voor zijn werkzaamheden een beloning van respectievelijk € 4899, € 5112 en € 5885. Zijn echtgenote ontvangt beloningen van respectievelijk € 30.984, € 55.013 en € 45.248. De inspecteur legt X bv een naheffingsaanslag loonheffing op waarbij de lonen van beide echtgenoten worden gecorrigeerd naar het gebruikelijke loon (€ 39.000 respectievelijk € 40.000). Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de feitelijk door B en diens echtgenote genoten lonen ten onrechte heeft gecorrigeerd naar het gebruikelijke loon. De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de grenzen van het geschil is getreden door de omvang van het loon van de echtgenote te betrekken in de beantwoording van de vraag of het loon van een directeur-grootaandeelhouder in overeenstemming is met het gebruikelijk loon van art. 12a lid 1 Wet LB 1964 (HR 18 april 2014, nr. 13/03141, V-N 2014/19.10).
Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing dat X bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, een lager loon gebruikelijk is dan de normbedragen. Voorts acht het hof niet aannemelijk dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt door het in aanmerking nemen van een gebruikelijk loon ter grootte van het normbedrag.
Lees ook het thema over Gebruikelijk loon en verzekeringsplicht DGA.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 12a