Belanghebbende, X bv, exploiteert een uitzendbureau voor de industriële reiniging, schoonmaak en scheepsbouw. X bv stelt een aantal bestel- en personenauto's aan haar werknemers ter beschikking. Voor vier bestelauto's past X bv de regeling voor doorlopend afwisselend gebruik bestelauto's als bedoeld in art. 31 lid 1 onderdeel d van de Wet LB 1964 toe. Voor twee personenauto's geeft X bv geen bijtelling voor het privégebruik op. De inspecteur legt naheffingsaanslagen loonheffingen op waarbij de regeling voor doorlopend afwisselend gebruik wordt gecorrigeerd en voor de personenauto's alsnog een bijtelling in aanmerking wordt genomen. In geschil is de toepassing van de regeling voor doorlopend afwisselend gebruik, de vergrijpboetes voor de bijtelling van de personenauto's en de vraag of X bv recht heeft op een (integrale) vergoeding van de kosten van bezwaar.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van bestelauto's als bedoeld in art. 31 lid 1 onderdeel d Wet LB 1964. X bv heeft de regeling ‘doorlopend afwisselend gebruik' ten onrechte toegepast. Het beroep van X bv op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalt. De rechtbank acht de vergrijpboeten van 25% passend en geboden omdat X bv heeft nagelaten controle uit te oefenen op het naleven van het verbod op privégebruik van de personenauto's. Het beroep van X bv is wel gegrond omdat de inspecteur ten onrechte heeft verzuimd een bezwaarkostenvergoeding toe te kennen.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 31-1-d