Belanghebbende, X bv, exploiteert een auto-, garage- en autoschadeherstelbedrijf. In het kader van een onderzoek naar carrouselfraude met auto's, wordt ook een onderzoek bij X bv ingesteld. Uiteindelijk stelt FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek tegen (o.a.) X bv in. De inspecteur legt twee btw-naheffingsaanslag aan X bv op. De eerste, van € 650.000, is gedagtekend op 28 april 2005 en is op diezelfde dag uitgereikt tijdens een bij X bv gehouden huiszoeking en is terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaard. De tweede naheffingsaanslag, van € 740.640, is gedagtekend op 26 september 2006. X bv krijgt twee weken de tijd om te reageren op het controlerapport dat ten grondslag ligt aan deze naheffingsaanslag. X bv stelt dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd en beroept zich daarbij op het Sopropé-arrest van het HvJ EU (18 december 2008, nr. C-349/07, V-N 2011/13.9). Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat X bv de door haar leveranciers in rekening gebrachte voorbelasting ten onrechte in aftrek heeft gebracht. De rechtbank honoreert vervolgens het beroep op het Sopropé-arrest. Volgens de rechtbank is namelijk het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden ten aanzien van de naheffingsaanslag van € 650.000. De rechtbank vernietigt deze naheffingsaanslag. In hoger beroep sluiten X bv en de inspecteur een compromis. Alleen blijft nog in geschil of X bv het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel mag inroepen. Hof Den Haag oordeelt dat X bv zich niet op het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel kan beroepen. Het hof overweegt daarbij dat X bv zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige btw-fraude. Volgens het hof heeft X bv van aanvang af geweten dat zij betrokken was bij een carrouselfraude, en heeft zij ook een actieve rol vervuld. Op grond van het compromis blijft de naheffingsaanslag van € 650.000 in stand en wordt de naheffingsaanslag van € 740.640 verminderd tot € 100.000.
Advocaat-generaal (A-G) Van Hilten concludeert dat X bv het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel mag inroepen. Volgens de A-G kan ook bij fraude en misbruik een beroep op het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel worden gedaan. Volgens de A-G is dit zelfs zo als een belastingplichtige betrokken is bij btw-carrouselfraude. De A-G wijst er daarbij op dat algemene rechtsbeginselen van Unierecht (zoals het verdedigingsbeginsel) niet ter zijde mogen worden geschoven als er sprake is van fraude. Verder is de A-G van mening dat het niet zo kan zijn dat een strafrechtelijk geborgd rechtsbeginsel op bestuursrechtelijk terrein geen toepassing zou vinden. Uiteindelijk is de A-G echter van mening dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel in casu niet is geschonden.
Op dezelfde datum heeft A-G Van Hilten nog een aantal conclusies over het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel uitgebracht. Het betreft de zaken 13/01129, 13/01940 en 10/02774/02777.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 15 april