Hof Amsterdam oordeelt dat de schending van het verdedigingsbeginsel niet tot nietigverklaring van de utb's leidt. X bv maakt namelijk niet aannemelijk dat haar inbreng tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.

X bv doet aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van voedingssupplementen. Naar aanleiding van een onderzoek legt de inspecteur uitnodigingen tot betaling (utb) op aan X bv, zonder daarover nadere informatie te verstrekken. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging van X bv heeft geschonden, omdat de inspecteur X bv niet voorafgaand aan de vaststelling van de utb in staat heeft gesteld om naar behoren haar standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de inspecteur zijn voorgenomen uitnodigingen tot betaling wilde baseren. Het hof verbindt hier vervolgens echter geen gevolgen aan omdat X bv door de schending van verdedigingsbeginsel niet is benadeeld. De Hoge Raad oordeelt dat schending van het verdedigingsbeginsel tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit leidt, wanneer deze procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De Hoge Raad wijst daarbij op het arrest van het HvJ EU in de zaken Kamino International Logistics bv en Datema Hellmann Worldwide Logistics bv, 3 juli 2014, nr. C-129/13 en C-130/13 (BNB 2014/231). De Hoge Raad overweegt vervolgens dat hierbij voldoende is om te bewijzen dat de zaak een andere afloop zou kunnen hebben gehad, als degene tot wie de uitnodiging tot betaling is gericht een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Volgens de Hoge Raad moet de rechter een en ander beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval. De Hoge Raad wijst de zaak vervolgens terug naar Hof Amsterdam om dit uit te zoeken.

Hof Amsterdam oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat zij zonder de geconstateerde onregelmatigheid in de procedure die heeft geleid tot de bestreden utb's een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb's van belang was, en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Het hof wijst er hierbij op dat hetgeen X bv aanvoert slechts zaken betreft die zij had willen onderzoeken, en niet wat zij concreet had willen inbrengen. Verder merkt het hof nog op dat de inspecteur ook tot navordering zou zijn overgegaan als X bv sluitend bewijs voor haar stellingen zou hebben geleverd. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Douane

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 5 juli

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen