Hof Leeuwarden oordeelt dat X niet in aanmerking komt voor de monumentenvrijstelling van de overdrachtsbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, wordt op 2 oktober 2007 eigenaar van een vrijstaande kosterij, zijnde een rijksmonument. Op 6 november 2007 voldoet hij een bedrag van € 20.400 aan overdrachtsbelasting op aangifte. Per brief van 15 februari 2010 verzoekt X om teruggaaf van dit bedrag naar aanleiding van een uitspraak van Hof 's-Gravenhage, waarin het hof bepaalt dat de monumentenvrijstelling voor rechtspersonen ook voor particulieren geldt (Hof 's-Gravenhage 1 mei 2009, nr. 07/00421, V-N 2009/31.17). De inspecteur neemt het verzoek in behandeling als bezwaar en verklaart het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk. In hoger beroep is - evenals in eerste aanleg - in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. X voert aan dat zijn verzoek om toepassing van de vrijstellingsregeling niet moet worden opgevat als een bezwaarschrift of als een verzoek om ambtshalve vermindering, maar als een verzoek op grond van art. 12 AWR.Hof Leeuwarden (MK I, 3 januari 2012, 11/00026, V-N 2012/20.2.1) verklaart het hoger beroep van X ongegrond. Art. 12 AWR gaat over het besluit van de inspecteur om wel of niet een aanslag op te leggen. Nog daargelaten of een verzoek om toepassing van art. 12 AWR mogelijk is, geldt deze bepaling alleen voor belastingen die bij wege van aanslag worden geheven en dus niet voor de overdrachtsbelasting die bij wege van voldoening op aangifte wordt geheven. Verder oordeelt het hof dat het vervallen van art. 3 Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971 met ingang van 1 januari 2007 geen verlenging van de bezwaartermijn inhoudt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
0