Hof Arnhem oordeelt dat de gemeente, door een aftrek van 15% toe te passen op de uitgangswaarden, onvoldoende rekening heeft gehouden met de bodemverontreiniging. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, is eigenaar van twee tussenwoningen in de gemeente Utrecht. De grond bij de woningen is verontreinigd met benzeen en xyleen door een lekkage bij een voormalig benzinestation. Sanering van de bodem en de grondwaterverontreiniging wordt voltooid in juli 2003. Hierna worden, om restverontreiniging te bestrijden, persluchtinjectiefilters geplaatst die zuurstof aan het grondwater toevoegen. In september 2005 wordt deze zuurstoftoevoeging gestaakt. In oktober 2010 bericht de gemeente X dat de saneringsdoelstelling niet gehaald is en dat er nog steeds sprake is van zogeheten interventiewaardeoverschrijdingen. In geschil is of de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de WOZ-waarden over de belastingtijdvakken 2005/2006, 2007 en 2008 voldoende rekening heeft gehouden met de bodemverontreiniging.Hof Arnhem (MK I, 12 juli 2011, 11/00125, 11/00126 en 11/00127) oordeelt dat de gemeente, door een aftrek van 15% toe te passen op de uitgangswaarden, onvoldoende rekening heeft gehouden met de bodemverontreiniging. De heffingsambtenaar verwijst naar een verkoopcijfer in augustus 2004 van een woning die aan de andere zijde van het voormalige benzinestation is gelegen. Het hof overweegt dat in dit verkoopcijfer niet de bevindingen zijn verdisconteerd waarvan de gemeente X in 2010 op de hoogte heeft gesteld. Die bevindingen waren immers in augustus 2004 nog niet bekend en evenmin in september 2005, toen de zuurstoftoevoeging werd stopgezet. De verkoopprijs van de referentiewoning biedt dan ook onvoldoende grond om aan te nemen dat de bodemverontreiniging op en na de peildatum 1 januari 2005 een aflopende zaak was, waarvan het waardeverminderende effect alleen nog maar zou kunnen afnemen. Bepalend is immers de werkelijke toestand van de objecten op de peildatum, ook voor zover die pas later is gebleken (HR 8 juli 1997, nr. 31.274, BNB 1997/294 en HR 5 september 2003, nr. 37.948, BNB 2003/351). Dit geldt evenzeer voor de peildatum 1 januari 2003, omdat niet aannemelijk is dat de bodemverontreiniging toen minder waardedrukkend was. Het hof is van mening dat de uitgangswaarden verminderd moeten worden met 25%. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
4