Hof Leeuwarden oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 2002 afspraken zijn gemaakt, die inhielden dat het bestaande leverancierskrediet door D bv is omgezet in een bedrijfsfinanciering waarmee de openstaande schulden aan D bv zijn betaald als bedoeld in art. 29 lid 2 Wet OB. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende (X bv) koopt en verkoopt caravans. In augustus 2002 komen belanghebbende en de importeur van de caravans (D bv) overeen hoe de aflossing van de schuld van belanghebbende aan D bv, van € 368.000, zal worden afgelost. Begin 2003 tekenen belanghebbende en D bv een dealerovereenkomst. Uit een in 2007 ingesteld boekenonderzoek blijkt dat belanghebbende de voorbelasting ter zake van de leveringen in aftrek heeft gebracht en dat de schulden ter zake van de levering van deze goederen op dat moment € 1,8 mln bedragen. De inspecteur heeft naar aanleiding van het onderzoek een btw-naheffingsaanslag 2003-2006 opgelegd op grond van art. 29 lid 2 Wet OB.Hof Leeuwarden (MK I, 11 oktober 2011, 10/00337, V-N 2011/66.2.4) oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 2002 afspraken zijn gemaakt, die inhielden dat het bestaande leverancierskrediet door D bv is omgezet in een bedrijfsfinanciering waarmee de openstaande schulden aan D bv zijn betaald als bedoeld in art. 29 lid 2 Wet OB. Het hof overweegt hierbij dat uit hetgeen belanghebbende heeft aangedragen niet kan worden afgeleid dat de schuld aan D bv ter zake van de geleverde caravans is komen te vervallen. Verder overweegt het hof nog dat D bv ook na augustus 2002 nakoming van de debiteurverplichting van belanghebbende kon vorderen. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 september

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen