De gemeente Tilburg doet uitspraak op bezwaar buiten de redelijke termijn van een half jaar maar nog binnen de destijds geldende wettelijke beslissingstermijn van één jaar. Hof Arnhem oordeelt dat overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase niet aan de orde is aangezien de gemeente binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
X vraagt op 28 mei 2001 een bouwvergunning aan bij de gemeente Tilburg. Op 20 juni 2001 heft de gemeente een bedrag van f 26.334,50 (€ 11.950,08) aan leges. Op 7 januari 2002 wijst de gemeente de aanvraag af en geeft zij de helft van de leges terug aan X. De eerste uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 26 februari 2002 en de tweede (na terugwijzing door de rechtbank vanwege schending van de hoorplicht) 8 juli 2005. De Hoge Raad wijst het cassatieberoep tegen de legesheffing af, maar oordeelt dat X in verband met de overschrijding van de redelijke termijn recht heeft op een schadevergoeding (HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, V-N 2011/31.7). De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak, met inachtneming van dit arrest. Daarbij moet de Staat der Nederlanden (lees: de Minister van Veiligheid en Justitie) de gelegenheid krijgen om als partij aan het geding deel te nemen, omdat het gaat om een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn door de rechter.Hof Arnhem oordeelt dat overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase niet aan de orde is zolang het bestuursorgaan binnen de wettelijke termijn beslist. De lijn van de algemene bestuursrechter is dat van de redelijke termijn van twee jaar voor bezwaar en beroep een half jaar moet worden toegerekend aan de bezwaarfase en anderhalf jaar aan het beroep bij de rechtbank. De gemeente Tilburg had destijds een termijn van één jaar om uitspraak te doen. Zij heeft binnen deze termijn beslist en daarom de redelijke termijn niet geschonden, ondanks de overschrijding van de halfjaarstermijn. Conclusie is dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de eerste aanlegfase volledig voor rekening van de rechter komt. Nu ook de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase aan de rechter moet worden toegerekend, wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot een schadevergoeding van € 4000.
0