Rechtbank Arnhem oordeelt dat de leningen die X aan de bv heeft verstrekt geen zakelijke grondslag ontberen. X kan de vordering dan ook – deels – afwaarderen.
Na het overlijden van zijn vader in 2005 houdt belanghebbende, X, samen met zijn broer de aandelen in A bv. Zij verhuren vanaf dat moment ook een bedrijfspand aan A bv. Ter zake van de huur is met de inspecteur voor de jaren 2001-2004 een zakelijke huur van € 45.000 overeengekomen. Aan A bv wordt een huur van € 21.120 in rekening gebracht. A bv voldoet in 2005 nog € 10.852 aan huur, maar in de andere jaren betaalt ze geen huur. Verder heeft A bv een aanzienlijke schuld in rekening courant aan X. A bv is in 2009 geliquideerd. X is het niet eens met de aan hem opgelegde IB-aanslag 2007. Volgens X moet er rekening worden gehouden met een afwaardering van € 221.787 op zijn vordering op A bv.Rechtbank Arnhem oordeelt dat de leningen die X aan de bv heeft verstrekt geen zakelijke grondslag ontberen. De rechtbank overweegt hierbij dat X en zijn broer de intentie hadden om de onderneming voort te zetten en daarom in 2005 de leningen hebben verstrekt. Ten tijde van de terbeschikkingstelling was er volgens de rechtbank geen sprake van een bodemloze-putlening. Verder merkt de rechtbank op dat het verschil tussen de aan A bv in rekening gebrachte huur (van € 21.120) en de zakelijk huur (van € 45.000) als een informele kapitaalstorting moet worden aangemerkt. Dit verschil kan daarom niet als een ROW-verlies worden aangemerkt. Voor de niet betaalde huur geldt dat deze wel als ROW-verlies moet worden aangemerkt. Volgens de rechtbank was er namelijk ten tijde van het ontstaan van de huurvorderingen geen sprake van een "bodemlozeput-situatie". X kan de vordering uiteindelijk afwaarderen met € 166.880.
3