De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van motorrijtuigenbelasting van een inwoner van Nederland voor een niet in Nederland geregistreerde personenauto waarmee alhier van de weg gebruik wordt gemaakt, geen met het unierecht strijdige disproportionele heffing is.
De heer X huurt van 2 april 2009 tot en met 21 december 2009 een personenauto van een Duits bedrijf. Dit bedrijf heeft voor de auto aldaar Kraftfahrzeugsteuer betaald. X doet op 2 april 2009 bpm-aangifte voor de auto. In geschil is de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode 2 oktober 2009 tot en met 21 december 2009. Rechtbank Breda vernietigt de aanslag. In hoger beroep is niet in geschil dat de auto in de huurperiode hoofdzakelijk en duurzaam feitelijk door X in Nederland is gebruikt. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het wettelijke heffingsysteem onvoldoende verband houdt met het gebruik van de weg in Nederland om te voldoen aan het communautaire evenredigheidsbeginsel. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van motorrijtuigenbelasting van een inwoner van Nederland voor een niet in Nederland geregistreerde auto waarmee alhier van de weg gebruik wordt gemaakt, geen met het unierecht strijdige disproportionele heffing is. Dit blijkt namelijk uit HR 2 maart 2012, nr. 10/00348, V-N 2012/14.20. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond, de uitspraken van het hof en de rechtbank worden vernietigd. Het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur wordt ongegrond verklaard.
0