Hof Amsterdam oordeelt dat A op grond van art. 26a lid 1 onderdelen a en c AWR als "belanghebbende" moet worden aangemerkt, omdat de aanslagen aan haar zijn opgelegd. X, de vader van A, is geen belanghebbende, hoewel hij het schenkingsrecht heeft voldaan.

Belanghebbende, X, richt eind 2000 B Trust op, en brengt participaties ter waarde van ruim € 1 mln in B Trust in. Ter zake van deze inbreng legt de inspecteur een aanslag schenkingsrecht van € 307.875 op aan A, de dochter van X, beneficiary van de trust. Begin 2001 brengt X participaties ter waarde van ruim € 116,5 mln in B Trust in. De inspecteur legt ter zake van deze inbreng een aanslag schenkingsrecht van ruim € 18 mln op aan A. X, A en B Trust verzoeken de inspecteur op 31 maart 2010 om vermindering te verlenen van het in het verleden door X, A en/of B Trust verschuldigde, en door X betaalde, schenkingsrecht. De inspecteur wijst het verzoek van A af. Op de verzoeken van X en B Trust neemt de inspecteur geen beslissing. Rechtbank Haarlem verklaart X en B Trust niet-ontvankelijk in hun beroepen tegen de op naam van A gestelde uitspraken op bezwaar.

Hof Amsterdam oordeelt dat A op grond van art. 26a lid 1 onderdelen a en c AWR als "belanghebbende" moet worden aangemerkt, omdat de aanslagen aan haar zijn opgelegd. Hieraan doet volgens het hof niet af dat het schenkingsrecht door X is voldaan omdat de schenkingen aan A zijn gedaan vrij van recht. Ook acht het hof niet van belang dat het vermogen onder trustverband is gebracht en daarom civielrechtelijk niet toebehoort aan A. Volgens het hof kunnen X en B Trust dan niet als "belanghebbenden" worden aangemerkt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 25 september

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen