X is directeur van Woningstichting E. In januari 2009 wordt hij op staande voet ontslagen na een forensisch onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat M, een van de cliënten van E, diverse betalingen voor X heeft gedaan in verband met de aankoop van een appartement. De inspecteur stelt dat deze betalingen tot het inkomen van X gerekend moeten worden.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur de betalingen die M in 2002 en 2003 heeft gedaan, terecht tot het inkomen van X heeft gerekend. Volgens de rechtbank maakt X namelijk niet aannemelijk dat het appartement een beleggingsobject betreft van X en P (de directeur van M). De rechtbank acht daarbij van belang dat X de volledige juridische eigendom van het appartement heeft, dat X heeft verklaard dat het om een appartement voor zijn dochter gaat en dat het appartement in opdracht van X is gestoffeerd. Verder verwerpt de rechtbank de stelling van X dat er sprake is van een lening tussen P en/of M en hem. De rechtbank vindt dat er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden.